Voorwaarden bij aanvraag omgevingsvergunning

Algemeen

Welke voorwaarden gelden er voor het plaatsen van een kleinschalige windturbine?

Algemene voorwaarden

  1. Initiatiefnemers zijn lokale (agrarische)bedrijven, ondernemers op een bedrijventerrein, lokale energiecoöperaties en grondeigenaren die de molens op eigen terrein of het terrein van hun leden kunnen plaatsen.
  2. Een combinatie van zon en wind op het perceel van de initiatiefnemer of het werkgebied van initiatiefnemers (in geval van energiecoöperaties) is gewenst. De mogelijkheden voor zon op daken moeten zijn verkend. Indien het voorzien in de eigen energiebehoefte door middel van zonnepanelen niet mogelijk dan wel niet toereikend is, is het in beginsel toegestaan een windmolen te plaatsen;
  3. In lijn met het provinciale beleid zijn op locaties buiten het bestaand stads-en dorpsgebied alleen kleinschalige windturbines met een ashoogte tot 15 meter toegestaan.
  4. Kleinschalige windturbines in woongebieden binnen de bebouwde kom zijn niet toegestaan.
  5. De windturbine(s) voldoen aan het Activiteitenbesluit milieubeheer. Bij een rotordiameter van meer dan 2 meter is een melding Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht en moet een akoestisch onderzoek en slagschaduw onderzoek aangeleverd worden.
  6. De mogelijke gevolgen voor ecologie en natuur worden inzichtelijk gemaakt en er wordt voldaan aan de regelgeving die hiervoor geldt. Voor de uitvoering van de ecologische toets kan gebruik worden gemaakt worden van de gebiedseigen kennis en expertise van Natuur en Vogelwacht Alblasserwaard.
  7. Indien de windturbine nabij een Rijks- of gemeentelijk monument wordt geplaatst, dient het plan te worden voorgelegd aan de adviescommissie omgevingskwaliteit.
  8. De windturbines moeten ingepast worden in de bestaande omgeving en passen bij de landschappelijke structuur. De inpassing bestaat uit de keuze voor de meest passende plek en grootte. Er dient rekening gehouden te worden met zichtlijnen in het landschap vanuit huizen, wegen, paden en monumentale gebouwen.
  9. De windturbine dient een onderdeel te vormen van het ruimtelijk ensemble van het erf. Bebouwing op het erf en windturbine(s) vormen een ruimtelijke eenheid. Ook moet rekening gehouden worden met de maat en kleurstelling van de windturbine in relatie tot de bestaande bebouwing en/of begroeiing.
  10. De kleurstelling van de windturbine is ingetogen en afgestemd op het landschap. In zijn algemeenheid stellen we dat de windturbine geen onnatuurlijke kleur, maar een in de omgeving passende kleur moet hebben. Er wordt geen gebruik gemaakt van reflecterende materialen en reclame-uitingen op de turbine. Bij plaatsing van een extra windturbine op een later tijdstip moet de inpasbaarheid in de omgeving opnieuw beoordeeld worden.
  11. De afstand van een windturbine tot:
    1. gasinfrastructuur bedraagt niet minder dan 25 meter;
    2. Hoogspanningsinfrastructuur bedraagt niet minder dan de maximale werpafstand bij twee keer het nominaal toerental van de windturbine;
    3. de gevel van de woningen van derden of een andere bestemming waar mensen permanent verblijven, niet zijnde een bedrijfswoning, bedraagt minimaal 4 maal de ashoogte van de windturbine;
    4. openbaar gebied is zodanig dat de wieken of de constructie van de windturbine niet overhangt boven openbaar gebied.
  12. De initiatiefnemer heeft met direct belanghebbenden overleg gevoerd over de plannen. Bij de aanvraag wordt een verslag van de participatie gevoegd en de resultaten daarvan worden aan de gemeente ter beschikking gesteld;
  13. De plaatsing van een kleinschalige windturbine blijft altijd maatwerk. De gemeente Molenlanden kan daarom in voorkomende situaties nadere eisen stellen aan de plaats, omvang, het gebruik en de landschappelijke inpassing van windturbines of besluiten de aanvraag te weigeren, ten behoeve van:
    1. de bezonningssituatie;
    2. lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
    3. zichtlijnen of visuele hinder;
    4. het voorkomen van slagschaduw;
    5. risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten en gebieden zoals weidevogelgebieden, kroonjuweel Kinderdijk, beschermde bomen, beschermde stads- en dorpsgezichten, molenbiotoop etc;
    6. de mogelijkheid tot voortzetting dan wel uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    7. een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Plaatsing bij (agrarische) bedrijven buiten bestaand stads- en dorpsgebied

Voor het plaatsen van een windturbine bij agrarische en niet-agrarische bedrijven buiten bestaand stads- en dorpsgebied gelden ten opzichte van de algemene voorwaarden aanvullende voorwaarden.

  • Uitgangspunt is plaatsing van de windturbine binnen het bouwvlak. Pas indien aantoonbaar is dat dit niet tot de mogelijkheid behoort (ook bij het ontbreken van een bouwvlak) en er geen zwaarwegende bezwaren zijn, kan overwogen worden de windturbine buiten het bouwvlak te plaatsen, mits direct grenzend aan het bouwvlak en dit niet leidt tot aantasting van de landschappelijke waarden. Indien niet binnen het bouwvlak geplaatst, moet de windturbine binnen het bestemmingsvlak geplaatst worden met een afstand tot het ruimtelijk ensemble van maximaal de tiphoogte.
  • Plaatsing van de turbine achter het hoofdgebouw en bij voorkeur aan de achterzijde van het erf (achtererf) te worden geplaatst (ten opzichte van de openbare weg en erfentree).
  • Bij meerdere kleinschalige windturbines op één erf worden de windturbines bij voorkeur in een lijnopstelling geplaatst, op gelijke afstand van elkaar. De lijnopstelling wordt afgestemd op het verkavelingspatroon, waardoor de landschappelijke (hoofd)structuur c.q. afleesbaarheid van het landschap versterkt wordt.
  • De maximaal toelaatbare ashoogte van windturbines bij bedrijven gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied is 15 meter.

Plaatsing op bedrijventerreinen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

Voor het plaatsen van een windturbine op een bedrijventerrein binnen bestaand stads- en dorpsgebied gelden ten opzichte van artikel 5.1 de volgende aanvullende voorwaarden en kanttekeningen:

  • Een gezamenlijk initiatief van bedrijven op een bedrijventerrein voor een opstelling van meerdere windturbines heeft de voorkeur boven individuele aanvragen;
  • De opstelling van de windturbines dient de ruimtelijke structuur van het bedrijventerrein te versterken.
  • Uitgangspunt is plaatsing van de windturbine op of direct grenzend aan het eigen bestemmingsvlak.
  • De maximaal toelaatbare ashoogte van windturbines op bedrijventerreinen gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied is 45 meter.
  • Een landschappelijk inpassingsplan en een plaatsingsadvies worden toegevoegd aan de aanvraag